


 |
Godsdienst is nog wel wat meer dan geloof alleen…
n.a.v. Olivier Roy, Holy
ignorance: when religion and culture part ways (London : Hurst,
2010)
- vertaling van La sainte ignorance : le temps de la religion sans
culture (Paris: Ed. du Seuil, 2008)
Voor een lange samenvatting en boekbespreking,
klik
hier (opent een nieuwe pagina)
Olivier Roy (°1949, internationaal islamexpert,
filosoof, dr. Perzische taal en letterkunde, VN-diplomaat in Afghanistan &
Tadzikistan, actief in het Centre National de la Recherche Scientifique
in Frankrijk, directeur van het European University Institute in
Florence) heeft een origineel boek geschreven over de verhouding tussen
godsdienst en cultuur/samenleving. In tegenstelling tot veel andere
sociologen ziet hij in de grote aandacht die godsdient de laatste tijd weer
krijgt, niet zozeer een ‘terugkeer’ van de godsdienst (de post-secularisatie
these). Roy vindt dat te simplistisch. Religie en seculariteit zijn niet
zulke eenduidige begrippen, laat staan dat ze elkaar zouden aflossen. Hun
relatie is veel complexer. Volgens Roy is het correcter om van een
transformatie van de godsdienst te spreken die zich met name toespitst
op de verhouding van de godsdienst tot de cultuur (werkdefinitie: cultuur =
het door de mens in een historisch proces vormgegeven persoonlijk en sociaal
leven). Hij ziet hier een breuklijn ontstaan. De ondertitel van zijn boek
zegt het: When religion and culture part ways (origineel: le temps
de la religion sans culture). Godsdienst en godsdienstigheid verliezen
de band met de cultuur, of actiever gezegd: ze knippen die door; en dit
leidt – volgens Roy – tot een vorm van godsdienstig-zijn die hij
karakteriseert als zelfgenoegzame onwetendheid: Holy ignorance (de
titel van zijn boek).
In de inleiding evoceert Roy, een geboren en getogen
hugenoot, een gebeurtenis tijdens een protestants jeugdkamp in de jaren ’50.
In dat verhaal wordt de band tussen ‘religie’ en ‘cultuur’ plots tastbaar,
alsmede de haar kwetsbaarheid. Op een avond zijn de jongens aan het
pingpongen in het jeugdlokaal van de kerk als de dominee binnenkomt met een
nieuw lid, een zestienjarige frisgewassen kerel. De dominee stelt hem voor
en roept de jongens op om hem in hun midden op te nemen. Er is applaus,
waarop de jongeling zelf het woord neemt en de jongens op zijn beurt
enthousiast begroet door te roepen: “Christus leeft, halleluja!”. Awkward
silence. Niemand wist iets te antwoorden. Natuurlijk geloofden alle
jongens dat ook (tenminste in theorie), alleen: dat zeg je zó niet, dat zeg
je dáár niet. Voor alles is een tijd en een plaats. Men bestudeerde de
bijbel op de club, zeker, maar dat was niet het enige, en men deed dat ook
niet enkel om Jezus beter te leren kennen. Dat was ingebed in een brede
jeugdcultuur. Dat diende ook om je intellect te scherpen, om eens lekker te
kunnen discussiëren, om indruk te maken op de meisjes. Retrospectief duidt
Roy wat de aankomst van deze nieuweling losmaakte in deze diep in de Franse
hugenotencultuur verankerde jeugdclub. Voor de nieuweling stond Jezus
centraal, altijd, overal. Voor hem was het geloof niet maar een identiteitsmarker naast
vele anderen (laat staan een submarker van de culturele marker, zoals
voor veel van de jongens), maar de centrale marker van zijn
identiteit. Deze door Amerikaanse evangelicals bekeerde jongeman uit de
arbeiderswijk van La Rochelle, maakte zo zichtbaar, voelbaar – maar nog niet
reflecteerbaar, dat gebeurt pas in dit boek – dat er onder de openlijk en
nadrukkelijk geafficheerde ‘protestantsheid’ van deze jeugdclub een veel
belangrijkere culturele laag zat, die – onbewust – het grootste deel van het
samenleven bepaalde, binnen de groep, maar ook daarbuiten. Het katholieke
jeugdkamp, de jeugdclubs van de socialisten of communisten, ze hadden
allemaal hun ‘identiteit’ en die stond ook groot op de affiche, maar
eigenlijk leken ze sprekend op elkaar. Enkel de articulatie van de inhouden
verschilde (theorie over het leven), de cultuur was gelijk (de beleving van
het leven). Er was meer dat hen verbond dan dat hen van elkaar scheidde,
ookal zouden ze elkaar verketteren en zou een ontmoeting tot een bitse
woordenwisseling en eventueel een vechtpartij hebben geleid. De hormonen
willen ook wat. De aanwezigheid van die ene, die anders was, die met die
cultuur geen band had en de geloofsinhoud als hoofdkenmerk van zijn
identiteit naar voren schoof – los van de cultuur – veroorzaakte een
epifanisch moment waardoor die ‘stand van zaken’, die tot dan toe voor allen
verborgen was, voelbaar werd. De anecdote heeft een dramatisch slot: Omdat
godsdienst en de (Franse) cultuur bij de deze bekeerling niet met elkaar
verbonden waren, geraakte de jeugdclub in een crisis, met name omdat de
dominee de betovering die uitging van het feit dat hij nu eindelijk eens
een ‘echte gelovige’ had niet kon weerstaan. Uiteindelijk werd hij voor de
keuze gesteld door de jongeren: of hij gaat, of wij... Eind jaren’50 kon de
dominee niet anders dan kiezen voor zijn jongens (hij moest de ouders ook
nog onder ogen komen): religie en cultuur waren nog sterk verbonden.
Mijn stelling – gebaseerd op Roy’s analyse – is dat 50
jaar later (nu dus), de situatie eerder omgekeerd is. De dominee van vandaag
is quasi weerloos tegen zulke ‘echte’ gelovigen. Godsdienst en cultuur zijn
hun positieve verbinding kwijtgeraakt. Het culturele aspect is immers maar
een bijzaak, zal hij te horen krijgen, als hij het zelf ook al
niet denkt. Cultuur is mensenwerk en moet door het geloof voortdurend onder
kritiek gesteld worden. Echt geloof is een puur geloof, een persoonlijk
geloof, los van de culturele inbedding. Dit is volgens Roy nu exact de
verandering die de godsdienst de afgelopen decennia heeft ondergaan.
Religie heeft zich getransformeerd tot een set overtuigingen en emoties, die
beleden en beleefd worden los van de cultuur waarin men leeft. Godsdienst is
verengd tot geloof.
Deze transformatie is volgens Roy een rechtstreeks
gevolg van de secularisatie. Zowel de religieuze individualisering als de
privatisering van het geloof zijn ‘verworvenheden’ van de scheiding tussen
kerk en staat. Ook de neiging om de kern van de godsdienst te leggen in ‘de
innerlijke aanvaarding van een aantal waarheden’ is een redelijk recent
verschijnsel, ook in de geschiedenis van het christendom (inderdaad: de
Reformatie heeft hier de bakens verzet). Dit is een typisch Westerse
reductie van wat elders (en vroeger ook hier) onder ‘godsdienst’ wordt/werd
verstaan. Om dichtbij huis te blijven (maar voor veel Aziatische en
Afrikaanse religies en religiositeit geldt het zeker): Eeuwenlang is er
nooit naar je persoonlijk geloof gevraagd als je christen was. Je deelde in
de riten, je genoot van de mythen, je vierde de feesten, je zei het Credo,
en bad het Onze Vader. Veel roomskatholieken beleven het vandaag nog steeds
zo. Ja ik weet wel dat protestanten dat geen echt geloof noemen, maar daar
was niet alleen in de 16e eeuw niet iedereen het zomaar mee eens.
Er waren – en zijn – andere ‘modi’ om in deze wereld te leven, ook
religieus, bijv.als deel van een gemeenschap waaraan je met rechten en
plichten verbonden bent, zonder dat er aandacht wordt besteed aan je
individuele geloofsopvattingen over God, bijbel, doop, avondmaal, Jezus,
hemel, hel etc.
Het concept ‘religie’ dat focust op het geloof en de
geloofsinhouden leidt tot een bovenmatige aandacht voor de theologie en een
systematische onderwaardering van niet bereflecteerde religiositeit in de
praktijk van het geleefde leven. Dit beperkte concept (dat overigens het
best past bij de uitvinders: protestantse christenen) passen we vervolgens
zonder veel verpinken toe op al die bonte wereld van verschijnselen die we
elders in de wereld aantreffen en die we ‘godsdienst’ of ‘religie’ noemen.
We persen Oosterse ‘religies’ in de westerse mal van het ‘geloof’ en zijn
dan verbaasd dat ze niet passen. Is het Boeddhisme nu een godsdienst of
niet? Wat zijn dan de basis geloofsovertuigingen? En wat met die chinezen en
hun ratjetoe aan geloofsopvattingen en rituelen? De categorie van
‘godsdienst’, zeker als die gereduceerd wordt tot een omlijnd ‘geloof’ is
niet zomaar overdraagbaar van de ene samenleving naar de andere, en doet men
het toch, dan heeft dit gevolgen. Godsdiensten die zich organiseren, die het
goed kunnen uitleggen (vaak mono-theistische openbaringsgodsdiensten)
spinnen garen bij deze definitie. Zij kunnen tractaten schrijven, zichzelf
verkopen. De meer diffuse, vaak theologisch contradictoire, syncretistische
religies hebben het nakijken. Religies die eerst nauwelijks een ‘theologie’
hadden, beginnen trouwens van de weeromstuit er toch één te ontwikkelen
(Boeddhistisch catechismus). Dat die religie onder de pen van de theologen
van gedaante (en wezen?) verandert, neemt men op de koop toe, als men zich
daar al van bewust is. De theoretici (theologen) en de institutionele
leiders (clerus) zetten de godsdienst naar hun hand. En binnen dit
religie-concept zijn zij ook automatisch belangrijker dan niet
theoretiserende maar praktisch levende ‘aanhangers’. En waar blijven
trouwens al diegenen die noch seculier noch religieus zijn en op dat punt
helemaal niet georganiseerd willen worden? Zij komen in het hele verhaal
niet eens meer voor.
Concepten zijn niet onschuldig: zij bevoordelen degenen
die het best binnen het concept passen. In het geval van de definitie van
‘godsdienst’ als een ‘set of beliefs’ met daarbijhorende emoties, zijn dat
dus de ‘gelovigen’ die het uit kunnen leggen en die hun geloof los van de
cultuur beleven en vormgeven. Voor hen is cultuur maar verpakking, het
wezenlijke is de ‘boodschap’ en die is ‘puur’ en los verkrijgbaar, want
geopenbaard door God, en waarschijnlijk vastgelegd eens en voorgoed in een
boek: Holy ignorance. De leerstellingen zelf hoeven trouwens niet
redelijk te zijn als ze maar logisch zijn volgens de eigen
vooronderstellingen. God is immers niet onderworpen aan het menselijk
verstand, maar omgekeerd, aldus een geliefde boutade, afin een sofisme
eigenlijk. Zo wordt wel de gewone menselijke communicatie afgesneden en
vervalt elke mogelijkheid tot externe interpellatie met behulp van de
argumentatieve rede. Tekenend is dat binnen de bestaande godsdiensten het de
relatief jonge radicale bewegingen zijn die hun 10.000-en verslaan. Het
salafisme, de evangelicals, de Lubavitcher. Wat zij gemeen hebben is dat ze
– inderdaad – goed kunnen uitleggen wat ze doen en waar voor ze voor staan,
dat ze de moderne communicatie-media zonder veel scrupules gebruiken en aan
het sociaal-culturele weefsel waarin mensen verder nog leven geringschattend
voorbijgaan. Overtuigd van hun gelijk zijn ze evenzeer. Het geloof is de
identiteitsmarker en de rest doet er niet toe.
In vergelijking met deze gelovigen ben ik maar een
armzalige halfling met mijn zwaar door de westerse cultuur besmette
vorm van het christendom. Dat krijg ik ook te horen. Ik ben niet zuiver
genoeg, niet gelovig genoeg, niet consequent genoeg, eigenlijk ben ik geen
echte christen. Ik hecht teveel aan traditie, verkies de culturele
verpakking boven de inhoud, ik vind niet-theologische factoren te
belangrijk. Zij weten dat allemaal precies en ze twijfelen ook geen seconde
dat het hun toekomt om mij en anderen te beoordelen. Evangelisatie,
apologetiek en proselitisme vieren hoogtij. Op het internet is er een waar
opbod van religieuze sites die allemaal uit zijn op de zielen van al die
halflings waar ook ter wereld. Mensen moeten voor de keus gesteld
worden. Wat een aanmatiging en wat een beperkte blik op het leven hebben
zij, ook op het religieuze leven. Dat voor hen godsdienst is teruggebracht
tot een cultuurloze set overtuigingen met bijbehorende – vaak heel
stereotiepe – emoties, wil nog niet zeggen dat ik mijn godsdienstigheid ook
in die termen moet formuleren, laat staan dat ik mij zou moeten verdedigen.
Ik weiger dat. Noemt men mij ‘cultuurchristen’, dan vat ik dat op als een
compliment. Ik zal de verworteling van mijn geloof koesteren en alle niet
met expliciete geloofsinhouden verbonden ‘aangroeisels’ beschermen tegen de
‘zuiveren’ die ze af willen snijden: rare riten, mooie muziek, fraaie
verhalen en andere onzinnige zaken en nutteloze handelingen. Er is meer in
de dienst aan God dan het expliciete geloof alleen. En die dingen zijn geen
‘uitwassen’ die nu eindelijk eens gesnoeid moeten worden, neen het zijn
authentieke vruchten. Ook zij komen voort uit de wortels van waar het in de
religie over gaat: mensen met elkaar verbinden, mensen oriënteren in het
leven, mensen troosten, de levenstijd ritmeren,de aarde leefbaar maken. De
bijbehorende niet rationaliseerbare sensibiliteit zal ik cultiveren en wat
er nog van over is in mijn toch al erg kale godsdienst, zal ik proberen te
behouden. Waarom? omdat die elementen van de godsdienst veel sterker op de
mens inwerken dan de verkondiging van de geloofswaarheden. Ja, ze werken
zelfs zonder geloof. Kijk maar naar de uitvaartdiensten bij nationale
rampen. Het sterkst zijn rituelen, getuigenissen, zinloze handelingen,
machteloze woorden, en gezamenlijk uitgesproken formulaire gebeden. Het
zwakst is vaak de taal die expliciet de geloofswaarheid wil mededelen.
Religie articuleerde binnen de cultuur waarmee ze met
al haar vezels verbonden was, het overstijgende, het samenbindende, dat
eigen is aan authentiek mens-zijn. Cultus en cultuur hangen samen.
Natuurlijk deed ze dat in woorden en begrippen die door tijd en omgeving
zijn bepaald. En dat zou religie ook in onze tijd nog kunnen doen, die
potentie heeft ze. Ik noemde ze hierboven: de samenbindende oriënterende
waarden, vervat in handelingen, verhalen, in een niet zomaar
rationaliseerbare sensibiliteit. Moeilijk organiseerbaar, maar onmisbaar
voor het mens-zijn. Tegenover de Holy ignorance van vele nieuw
gelovigen met hun concurrende lijstjes van geloofswaarheden, kan een
doordachte en doorleefde versie van de (christelijke) religie geplaatst
worden, die zich niet focust op het ‘geloof’ (set of beliefs) maar op
de rest van waar de religie voor stond, op wat godsdienst nog meer was. Het
spreekt voor zich dat een verworteling in de cultuur van vandaag de
verbinding zoekt met natuur- en menswetenschappen, zonder angst. Als God
zich ten volle openbaart, zo had Johannes al door, worden we geconfronteerd
met het mysterie van de mens. Dat een cultuurloze ignorante vorm van religie
de wind in de zeilen heeft, moet ons niet tegenhouden om die andere
waardevolle aspecten door te geven aan de volgende generaties.
Tenslotte: De analyse van Roy lijkt me van groot belang
voor de manier waarop we in de lessen G/L godsdienst, religiositeit en
religies aan de orde stellen. De conceptuele vertekening van het fenomeen
‘religie’ door het vooral op te vatten als een set ‘geloofsovertuigingen’
met bijbehorende emoties, die je met elkaar kunt vergelijken, loert om de
hoek bij elke lesvoorbereiding. Hoeveel handige schemaatjes zijn er niet
beschikbaar die op de zogezegd cruciale punten (godsbeeld, openbaringsbron,
geestelijke leiding…), de belangrijkste religies even naast elkaar zetten.
Leerlingen zijn er ook gek op. Mooi overzichtje. Pas op, zegt Roy. Zo werk
je het onbegrip voor wat godsdienst allemaal wel niet zou kunnen zijn in de
hand. Zo suggereer je dat religie toch vooral te maken heeft met het
aanvaarden van een reeks soms tamelijk exotische ‘geloofsopvattingen’,
waarbij vergelijking eigenlijk het rariteitsgehalte alleen maar opdrijft. In
de klas zitten misschien van die nieuw-gelovigen, maar in de klas zitten ook
zoekers, gewoonte-christenen, twijfelaars, levensbeschouwelijk
onverschilligen, agnosten en atheisten. Hoe krijg je die leerlingen samen in
één leerproces als het over religie gaat. Ik denk dat dat maar op één manier
kan, door de common ground te zoeken, waarop zij allen staan, dat is
hun menszijn. Als de verschillende religies ter sprake komen zorg er dan
voor dat ze niet in de mal van ‘een geloof’ worden geperst, maar dat ze
inleefbaar en voorstelbaar worden doordat ze de context krijgen waarin ze
zijn ontstaan: de cultuur van levende mensen. Paradoxaal, maar essentieel:
in de lessen G/L moet de leerling leren dat de geëxpliciteerde
levensbeschouwing (‘set of beliefs’) maar een onderdeeltje is van waar het
in religie om gaat. Door ‘geloofsinhouden’ altijd consequent te relateren
aan de manier waarop mensen het ‘leven’ beleven en vormgeven, relativeer je
het belang van dat stuk van de godsdienst en laat je zien dat het in elke
godsdienst over nog wel wat meer gaat dan geloof alleen…
Antwerpen, Dick Wursten
[1] Olivier Roy (1949) is van
de meest vooraanstaande kenners van de islam in Europa. Hij was
jarenlang verbonden aan het Franse Centre National de la Recherche
Scientifique. Hij was adviseur van de Verenigde Naties inzake
Afghanistan (1988) en in 1993-1994 werkzaam in Tadzjikistan voor de
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Zijn
academische graad behaalde hij als filosoof en hij doctoreerde in de
Perzische cultuur- en taalwetenschappen. Hij was onderzoeksdirecteur
van het Centre National de la Recherche Scientifique in Frankrijk en
is nu verbonden aan het European University Institute in Florence.
|