Een Antwerps psalter (Psouter - Souter) uit 1540
- Drie voorbeelden op deze website te vinden (zie menu)
facsimile en/of transcriptie al dan niet met 3-stemmige zetting door
Clemens
non Papa.
Een hardnekkige legende over de melodieën van het Geneefse
psalter is dat zij gebaseerd zouden zijn op populaire volksliedjes. Dat is niet
waar, het zijn echte kunstprodukten, gemaakt volgens strenge poëtische en
muzikale regels.

Wèl waar is dat er een ander compleet Nederlands rijmpsalter heeft bestaan
vóórdat de Geneefse psalmen werden ingevoerd. De
Souterliedekens ,
Souter = psalter = psalm. (eerste editie 1540,
Symon Cock - Lombardenvest) en in dit geval heeft de
psalmberijmer (wrsch: de Utrechtse Jonker Willem van Zuylen) voor de
melodieën inderdaad liedjes van de straat en uit de café's geplukt.
Liefdesliedjes, smartlappen, drinkliederen, ballades. Overigens onderschat
de populaire muziekcultuur van die tijd niet (kijk maar eens naar het
volkse liedje op de afbeelding, dat dienen moet om ps 116 (Vulgata 114)
van muziek te voorzien...
Men noemt dat een
contrefact. Veel van deze volkse wijzen komen ook voor
in ‘een schoon liedekens-boeck’ (1544), gewoonlijk ‘het Antwerps liedboek’
genoemd, een term die Hoffman von Fallersleben
in de 19de
eeuw op dit liedboek plakte, toen hij het enige resterende exemplaar ter
wereld mocht ontdekken in de fameuze biblotheek van Wolffenbüttel, waar het
overigens in de 18de eeuw keurig geklasseerd was onder leiding
van De illustere bibliothecaris en filosoof: Leibniz.
De Souterliedekens werden in korte tijd razend populair. Tot in het begin
van de 17de eeuw beleefde deze uitgave ruim 30 herdrukken!Daarmee had de
dichter zijn doel bereikt: de jonge jeugd "een oorsaecke te gheven om in
die plaetse van sotte vleeschelike liedkens wat goets te moghen singhen,
daer God doer gheeert en si doer ghesticht mogen worden."
Maar liefst drie serieuze componisten namen teksten en melodieën van dit
boekje over als basis voor meerstemmige bewerkingen. De bekendste
bewerkingen zijn ongetwijfeld de driestemmige Souterliedekens van een zekere
Jacques Clément, beter bekend onder zijn Latijnse naam:
Clemens non
Papa. Een kleine bezetting volstond zodat men ze thuis kon zingen. Een
volledige driestemmige zetting verscheen bij Tielman
Susato (1556-1557 Musyk
boecxkens nrs. 5, 6 en 7).
De liederen werden in toenemende mate door de katholieke kerk gewantrouwd
vanwege het algemene gebruik door hervormingsgezinden, maar zijn nooit op de
lijst van verboden boeken (index librorum prohibitorum,
i.t.t.
Marot's psalmberijmingen) geplaatst.
De Souterliedekens waren dus
dus contrefacten, d.w.z. liedjes op de wijs van reeds bekende liedjes. Je
maakt een nieuwe tekst en zet de beginregel van de beoogde melodie erbij.
Dus bijv. Den 146. psalm nae die wijze :Het voer een maechdeken over
rijn, sy hoede haars vaders lammerkens. Of: wilt u een bekendere:
psalm 4 op de wijs van ‘Het daghet in het oosten’. Zulke
aanduidingen waren genoeg om de melodie voor de geest te roepen en de nieuwe
tekst er op te kunnen zingen.
Nog enkele voorbeelden (die deels ook de later hervormde argwaan kunnen
verklaren:
- psalm 27 (Latijn 26) moest op de wijze van
"Ick weet een
vrouwken amoureus, die ic met herten minne"
- De beroemde boetepsalm 130 (Latijn
129: De Profundis) gaat volgens de melodie van
Dy vrou van hemel roep
ick aen. Duidelijk een Maria-lied dus.
- Psalm 131 (Latijn 130): Nae die
wijse: Het voer een scheepken over rijn, het hadde gheladen vrouwkens…
tsja.
Toch – of juist daardoor – werd dit
psalmboek razend populair bij hoog en laag. Vooral in hervormingsgezinde middens
werden ze gaarne gezongen, maar zoals wel vaker houdt muziek zich niet aan
grenzen die kerken trekken. Zouden de jongelui soms
al psalmzingend ook niet in gedachten overschakeld zijn van de geestelijke
op de wereldse tekst en zou dat niet één van de redenen zijn waarom de
kerkleiders (ds. Datheen op kop) er op stonden om toch zo snel mogelijk het
Geneefse psalter in te voeren ??? |