Gezang 277
Middeleeuws lied over het uitzicht van het geloof,
toegeschreven aan Pietro Damiani, ook opgenomen in het zeer
invloedrijke Meditationes Sancti Augustini... (caput XXVI, volgend
op caput XXV, dat aan de basis ligt van Jerusalem my
happy home... (gezang 265)).
Trouwens: lees dit lied eens, of nog beter: het origineel van Caput
XXV-XXVI... en kijk dan eens naar Van Eyck's afbeelding van het paradijs, de
hemel, also known as het lam Gods. Het orgel is er, de engelen
zingen, de pelgrims trekken naar de bron des levens, en in het midden staat
het lam, stralend...Een sterke plastische - hartstochtelijke - schildering van het Nieuwe
Jeruzalem, paradise regained... Het lijkt wel het script
voor Hubert van Eyck te zijn geweest.
In onze bundels wordt dit lied
van 20 STROFEN altijd ingekort. En altijd schrapt men de verkeerde strofen.
De inleidende strofes en de laatste, d.w.z. de meest 'algemene' De concrete,
beeldende, verbeeldingskrachtige schrapt men, wegens 'achterhaald'. Dom.
Daarmee is de charme (= charm = betovering) en de zeggingskracht weg.
Vandaar hieronder de volledige vertaling van J. W. Schulte Nordholt
(Hymnen, 1967). Het Liedboek voor de Kerken heeft 1, 2, 3, 8,19,
20. Voor de oorspronkelijke melodie: Liedboek1973, gezang 277. Zelf heb ik een voorkeur voor de
Engelse melodie:
1 O hoe brandend van verlangen
naar de levende fontein,
in de
ketenen gevangen
van de aarde en haar pijn,
zucht en bidt en strijdt
de bange
mensenziel om thuis te zijn.
2 Des te harder is het heden
dat zo bitter haar omringt,
als zij
denkt aan 't zoet verleden
dat zo zalig haar omving.
aan de lichte hof
van Eden,
schrijnende herinnering.
3 Wie beschrijft de paradijzen
vol van vrede en zaligheid,
waar de
tempels Gods verrijzen
die met parels zijn bereid,
die de weg naar
huis toe wijzen,
gulden stralend wijd en zijd.
4 Uit de fijnste edelstenen
zijn de huizen opgebouwd
en de straten
overschenen
met een glans van zuiver goud,
onbezoedeld en ten enen
male schoon als nooit aanschouwd.
5 Winter tergt niet met zijn vlagen,
niet meer drukt de zomergloed.
Maar de rozenstruiken dragen
vloed van bloemen rood als bloed
en de
witte leliehagen
geuren overstelpend zoet.
6 Honingbeken die de weiden
allerwegen blinken doen,
zullen zoete
geur verspreiden
in dit eeuwige seizoen,
zie rondom aan alle zijden
vruchten glanzen in het groen.
7 Zon en maan zal niet meer schijnen,
niet meer straalt der sterren
pracht,
want het lam is voor de zijnen
zon en Iicht bij dag en nacht,
alle duister zal verd wijnen
als die dag verschijnt met macht.
8 Stralend staan de hemelingen
in het goddelijke licht,
staan
bekranst in grote kringen
rond hun koning opgericht,
hoor hoe zij de
zege zingen
nu de vijand is gezwicht.
9 Aan de diepe val ontheven,
aan de vleselijke lust,
Ieven zij een
geestlijk Ieven
van Gods vrede diep bewust,
door zijn heerlijkheid
omgeven
komt hun hart geheel tot rust.
10 Aan de sterflijkheid ontstegen
staan zij weer aan het begin
en
de waarheid straalt hun regen
en zij zien haar zuivre zin,
drinkend
uit de bron van zegen
drinken zij het Ieven in.
11 In die wolkenloze morgen
smaken zij hun eeuwig loon,
in de vrede
Gods geborgen,
vrolijk zingend rond de troon,
zonder ziekte, zonder
zorgen,
jong en oud gezond en schoon.
12 Eeuwig duurt hun stralend heden,
het voorbije is voorbij;
onveranderlijk in vrede
groenen, groeien, bloeien zij;
kracht van
zuivre onsterfiijkheden
breekt doodskille heerschappij.
13 Hem die alles kent te kennen
doet hen met Hem 't a! verstaan,
ziel die zonde niet kan schennen
kan tot andre zielen gaan,
een in
willen, in gewennen,
een in liefde zonder waan.
14 Niet alleen is daar te winnen
eigen loon voor iedereen,
door
elkander te beminnen
breekt men door zijn grenzen heen,
een van ziel
en een van zinnen
heeft men aile ding gemeen.
15 Wordt het lichaam ook te schande,
prooi der gieren in de dood,
englen dragen op hun handen
onze ziel in 't morgenrood,
burgers van
twee vaderlanden
eten daar het ene brood.
16 Hongrig steeds en steeds verzadigd
zodat niemand iets ontbeert,
zijn zij zozeer begenadigd
dat gebrek noch pijn hen deert,
elk begeren
beweldadigd,
welke weldaad 't hart begeert.
17 Met voortdurend nieuwe wijzen
mag het melodieuze koor
jubelend
den Koning prijzen.
Hoor het grote orgel, hoor!
Hoor het hemels
loflied rijzen
vol en schoon de eeuwen door.
18 Heil de ziel die de getrouwe
heerser op zijn zetel ziet
en
daaronder zich ontvouwen
ziet het wentelend gebied,
zon en maan zo
schoon t' aanschouwen,
sterren diep in het verschiet.
19 Christus, zegepalm der helden,
aan het einde van de baan,
als
het stil wordt op de velden,
als de strijd heeft afgedaan,
laat mij
zijn bij uw getelden,
in uw vrede binnengaan.
20 Gij hebt mij uw
kracht gegeven
in het heetste van de strijd.
Liefde die mij heeft
gedreven,
laat uw rust mij zijn bereid,
laat mij drinken, o mijn
leven,
van uw licht in eeuwigheid.
Pietro Damini (Peter Damian, Petrus Damianus) ca. 1007 - 1072/3, was een hartstochtelijk levende benedictijner monnik met een grote uitstraling in zijn eigen tijd (en veel invloed). Een ijverig briefschrijver, vurig naar buiten, innig naar binnen gekeerd. Talloze liederen worden op zijn naam gesteld. Dante plaatste hem in een van de hoogste cirkels van het Paradiso. Zijn feestdag is 21 februari. Hij wordt aangeroepen tegen hoofdpijn.