Een zee aan informatie over dit lied - het komt zo weggelopen uit de Meditationes van (pseudo)-Augustinus, dat cruciale boek dat eeuwen vroomheid heeft gevormd (en taal, beelden, heeft gegeven) vindt u op mijn gewone website. Daar ook de discussie rond couplet 19 waar de negers met hun loftrompet vergezeld van Joden, armen, achtergestelden en de vromen van oudsher zich begeven naar het Nieuwe Jeruzalem. Hier volsta ik met op te merken dat dit lied stamt uit 1963 en ds. Willem Barnard vol hoop volgde wat er in de VS gebeurde in de burgerrechtenbeweging. In datzelfde jaar was er de grote mars op Washington met de beroemde speech van M.L. King: I have a dream. Welnu: die had ds. Barnard dus ook. Zwarten heetten toen nog gewoon negroes (enkel nigger was een scheldwoord / idem in het Nederlands: neger/nikker). Vandaar. Hieronder de originele tekst + de mooie koorzetting van Adriaan Engels van dit lied. U hoeft dat ene vers trouwens niet te zingen, maar het moet er wel staan natuurlijk.
Gezang 265 1 Jeruzalem, mijn vaderstad, mijn moederhuis, wanneer zal ik u zien zoals ge zijt, de bruid van onze Heer? 2 Daar is geen pijn en geen verdriet, geen afgunst en geen nijd, en angst en armoe zijn er niet maar altijd vrolijkheid. 3 Daar is geen zon, daar is geen maan, geen mist, geen duisternis, maar 't licht komt van de troon vandaan waar de Messias is. 4 En zeker is geen ziekte daar, geen ongeluk, geen dood, geen boze duivel, geen gevaar en geen gebrek aan brood. 5 God geve mij, Jeruzalem, dat ik eens op een dag een pelgrim aan uw poorten ben en dat ik binnen mag. 6 Daar zijn de muren transparant, de deuren parelmoer, de sterke plaatsen diamant, zilver en goud de vloer. 7 De huizen zijn er van ivoor met vensters van kristal, o mocht ik maar die deuren door, dan wist ik alles al! 8 De heiligen staan in het licht en kijken honderd uit van aangezicht tot aangezicht met God en met zijn bruid. 9 Jeruzalem, die grote stad, mijn God was ik er maar op 't vrolijk heilig huwelijk een van de gasten daar. 10 Want hier is alle zoet vermengd met gal en bitterheid, geluk wordt altijd weer gekrenkt, hoe nijpen schuld en spijt! 11 Maar daar is leven een en al verrukking en plezier en duizend jaren zijn er als de dag van gist'ren hier. 12 De stroom des levens vloeit maar aan, de straten in en uit waarlangs de hoge bomen staan, het groene levenskruid. 13 En engelen zitten op een rij als vogels in een boom, de vreugde gaat er nooit voorbij, het is als in een droom. 14 Daar groeit het graan, daar rijpt de wijn voor iedereen te geef als nectar en als ambrozijn waarvan men eeuwig leeft. 15 David is daar met harp en al, koormeester van de stad, Maria, denkend aan de stal, zingt het magnificat; 16 Simeon heft zijn lofzang aan, Mirjam en Hanna zijn bij alle vrolijkheid vooraan met trom en tambourijn. 17 Te Deum zingt Ambrosius en alle vaders mee, Johannes en Gregorius, zingen laudamus te. 18 En Luther zingt er als een zwaan en Bach, de grote Bach, die mag de maat der eng'len slaan de lieve lange dag. 19 De negers met hun loftrompet, de joden met hun ster, wie arm is, achteropgezet, de vromen van oudsher, 20 van alle kanten komen zij de lange lanen door, het is een eindeloze rij, de kinderen gaan voor. 21 Jeruzalem, mijn vaderhuis, mijn moederstad, wanneer zal ik u zien? Wij zijn op reis naar u en naar de Heer! Liedboek voor de Kerken 1973 |