Gezang 441
Het nieuwe Liedboek 2013 heeft gesnoeid in de coupletten. Met ongelukkige hand (bijv. het prachtige couplet 5 is gesneuveld). Vandaar de restauratie van de versie van Liedboek 1973. Het oorspronkelijke lied telde 15 strofen. Het valt in twee delen uiteen: Deel 1 (bij ons strofen 1-7) is meer bezinnend, waarbij in strofe 8 de oproep klinkt om nu ook echt op weg te gaan. De dichter Gerhard Tersteegen nam dit lied in 1638 op in zijn bundel Geistliche Blumengärtlein inniger Seelen... ter opmontering der pelgrims. Voor toelichting zie liedboekcompendium. Tersteegen suggereert zelf om dit lied te zingen op de melodie van 'Von Gott will ich nicht lassen' (zie bijv. gezang 126), maar de melodie die Bastiaans schreef voor de eerste publicatie van Van de Kasteele's vertaling (vervolgbundel Evangelische Gezangen) is in Nederland toch wel de 'eigen' melodie van dit lied geworden.
1 Komt, kinderen, niet dralen,
want
de avond is nabij!
Wij zouden licht verdwalen
in deze woestenij.
Komt, vatten wij dan moed
naar de eeuwigheid te streven,
van kracht
tot kracht te leven.
In 't eind is alles goed.
2
Het zal ons niet berouwen
de smalle weg te gaan.
Hij riep ons, de
Getrouwe,
en Hij ging zelf vooraan.
Komt en vertrouwt op Hem
die u
is voorgetogen
en richt uw hart en ogen
vast op Jeruzalem.
3 Maar reist gij op uw wijze,
dan reist gij nog niet goed.
De rechte pelgrimsreize
is tegen vlees en bloed.
Hoe zoudt gij zonder
pijn
uw oude mens verlaten?
Geen medicijn kan baten:
er moet
gestorven zijn.
4 Wie eens ten hemel schouwde,
van
de aarde losgekocht,
zijn hebben en zijn houden
bezwaren slechts zijn
tocht.
Niets dan het daag'lijks brood
is voor een pelgrim nodig.
O
draagt niets overbodig:
gij draagt uzelve dood!
5
Uw ziel moet gij stofferen,
maar niet uw aardse stee.
Als gij gaat
pelgrimeren,
wat neemt gij met u mee?
Gemak wordt u tot last.
Een
pelgrim moet zich voegen,
met alles vergenoegen,
want hij is slechts
te gast.
6 Kunt gij het soms niet harden
en wordt
uw weg een kruis,
als dorens u verwarden,
't is toch de weg naar huis!
't Is toch uw weg alleen!
Welaan dan, gaan wij verder
met onze trouwe
Herder
door alle diepten heen.
7 Wij gaan als
ingekeerden
stil door een vreemd gebied,
verachten voor de wereld,
die men niet hoort of ziet.
Maar geeft men op ons acht,
dan hoort men
hoe wij zingen
van onze grote dingen:
wij weten wat ons wacht!
8 Komt, laat ons voortgaan, kindren!
De Vader staat ons
bij.
Zou soms de last ons hind'ren,
Hij gaat aan onze zij.
Ja, Hij
bemoedigt ons
en zendt in de verschrikking
zijn zon tot een
verkwikking:
Hij maakt het goed met ons!
9 Komt,
kindren tot elkander
en wandelt hand in hand!
Verblijdt u in elkander
in dit onzalig land!
Komt, kinderen, weest wijs!
Gaat onderweg niet
strijden!
De eng'len zelf geleiden
als broeders onze reis.
10 Wordt een die zwak is, moede,
een sterker grijp' zijn
hand.
De broeder steun' de broeder,
zo blijft de liefd' in stand.
Sluit vaster u aaneen!
Weest voor een elk de minste,
maar ook weer
graag de meeste
in liefdedienst alleen!
11 Het zal
niet lang meer duren,
houdt nog maar even vol!
Het zal niet lang meer
duren,
dan zijn wij bij ons doel!
Daar wacht ons lafenis,
als wij
met alle vromen
voor eeuwig mogen wonen
waar onze Vader is.
12 Wij moesten het maar wagen
't is wel het wagen waard
om niets meer mee te dragen
dat onze ziel bezwaart.
De wereld is te
klein!
Komt, gaat met Jezus mede
in alle eeuwigheden!
Het moet toch
Jezus zijn!
Liedboek voor de Kerken 1973