Gezang 375
1 De trouw en goedheid van de Heer
verschijnt ons elke morgen weer
en blinkt en blijft als dauw zo fris,
zolang het dag op aarde is.
2 Maar gij die zegt in
overmoed:
Als God zo trouw is en zo goed,
dan doe ik wat mijn hart
behaagt,
weet, dat Hij rekenschap u vraagt.
3 Hij
siert zijn hemel niet om niet
met sterren, maar opdat gij ziet,
hoe
vol van orde, schoon en stil
Hij heel zijn schepping hebben wil.
4
Daartoe gaf God uw ogen 't licht,
opdat ge u naar die orde richt
en
blij in al zijn werk herkent,
dat u zijn liefde is toegewend.
5
O Christus, schone morgenster,
wees met uw gunst ons hart niet ver;
steek al uw lichten in ons aan,
dan kan uw heil ons niet ontgaan.
6 Drijf uit, o licht, wat duister is,
behoed ons hart voor
ergernis,
voor blindheid en voor schande en schuld;
houd niet uw glans
voor ons verhuld,
7 opdat wij wand'len als bij dag
en,
kome wat er komen mag,
staan vast in het geloof, o Heer,
van U
verlaten nimmermeer.
Liedboek voor de Kerken 1973