Index of /maus

Van u zijn alle dingen

Gezang 465

Dit lied van ds. Jan de Liefde (1814-1869) blijft aansprekend in z'n eerlijke evangelische eenvoud. Het lied is nog steeds zeer geliefd. Het verscheen in 1849 in het Réveil tijdschrift 'De Vereeniging: Christelijke Stemmen (788-789) met als titel: Gods ontfermingen. Kenmerkend voor de dichter: hij richt de aandacht van de mensenkinderen op God en zijn ontferming (zijn liefde), want dat helpt - zo gelooft hij - de mensenkinderen om hier beneden beter te leven. Het lied is niet geschreven voor de gemeentezang, maar voor de persoonlijke 'Andacht' (privé of in kleine kring). Jan de Liefde is vooral bekend van zijn werk in de achterbuurten van Amsterdam (1855: oprichting van de Vereeniging tot heil des volks). Hij moest verder niets hebben van overheidsbemoeiing met de kerk en stichtte in 1856 in Amsterdam een Vrije Evangelische Gemeente. Hij onderkende (kende zelf) het belang van liederen en muziek voor het geestelijk leven. Hij maakte ook zelf de melodieën (en eenvoudige zettingen). Velen zullen hem - onbewust - kennen van zijn kinderliederen: Er gaat door alle landen een trouwe Kindervriend...  of: Klokje klinkt, vogel zingt... Hij gaf ook zelf zang/muziek bundels uit: Vier godsdienstige liederen met begeleiding der piano-forte (1843). In de bundel Zangstukjes (1849) stond ons lied (nr. 45) met een eigen melodie en zetting (3-stemmig). In die bundel naast vrome schoolliederen en veel uit het Duits vertaalde kinderliederen (ook Luise Henzels; ik ga slapen, ik ben moe, met onze melodie, maar andere eerste regel: 'k leg me te ruste, ik ben moe - zie verder Wim Kloppenburg), ook heerlijk vrolijke liedjes om de lente te begroeten of een klankspel: Hoe zeit, hoe zeit het koetje? Het koetje zeit boe! boe! (nr 28), om maar aan te geven hoe menselijk deze dominee was en in de benadering van kinderen z'n tijd vooruit. Terzake nu: De kerkelijke melodie van nr. 45 is van Bastiaans = de melodie van Beveel gerust uw wegen.

vanuzijnalledingen_origineel

1   Van U zijn alle dingen,
van U, o God en Heer,
van U de zegeningen
die 'k biddende begeer.
Gij wilt mijn weg omringen
met liefde wijs en teer.
Wat wij ooit goeds ontvingen,
het is van U, o Heer.

2   Nog voor wij U iets vragen,
voorkomt Gij ons gebed.
Gij hebt aleer wij klagen,
op onze nood gelet.
Gij helpt de last ons dragen,
Gij steunt bij elke tred,
zelfs bij de zwaarste plagen
zijt Gij de God die redt.

3   Hoe kent Gij al mijn noden,
waarin Gij trouw voorziet.
Gij geeft geen steen voor broden,
een slang voor vissen niet!
Wie komt tot U gevloden,
wien Gij geen redding biedt?
Gij laat de zondaar noden,
nog eer hij tot U vliedt.

4   O mocht ik U beminnen
gelijk Gij mij bemint,
laat heil'ge vrees van binnen
mij leiden als uw kind!
Mocht ik die rijkdom winnen,
die roest noch mot verslindt,
en werden nooit mijn zinnen
door ijd'le glans verblind!

5   U zal ik eeuwig eren,
die eeuw'ge goedheid zijt!
U blijve, Heer der heren,
geheel mijn hart gewijd.
Wat kan ik niet ontberen
wanneer uw hand mij leidt,
wat vuriger begeren
dan uwe heerlijkheid!


Liedboek voor de Kerken 1973

Op kerkliedwiki kunt u de verschillende tekstversies vergelijken. De Liedboekversie lijkt m.n. in couplet 2 gedachten/regels uit diverse andere weggelaten coupletten te hebben samengebracht (in eigen dichting).