Index of /maus

Gezang 433 - Al ruisen alle wouden...

Jan Luyken. Wat een dichter!

Het geheim zit'm natuurlijk in die laatste regel... 4 lettergrepen als climax. Ook de oude melodie van 'Het daget in den oosten' onderstreept die (NB: niet verwarren met het adventslied). Van deze melodie zijn verschillende versies in omloop. Het liedboek koos voor de versie uit Camphuysens Stichtelijke rymen (1652). Zelf vind ik een iets andere versie beter passen, juist vanwege het accent dat in die versie op de 4 slotnoten wordt gelegd: 'in de liefste'. Volledige tekst van het liedje vindt u onderaan de pagina. (bron Fl. van Duyse, Het oude Nederlandsche Lied, dl. 1)

illustratie

 

alruisen tune

Hier het origineel... u ziet: Luyken zelf geeft aan welke melodie hij in gedachten had.

alruisen_luycken

 

1   Al ruisen alle wouden,
al bruist het wilde meer,
al beeft het al van donder,
al straalt de bliksem neer,
mijn hart blijft zonder vrezen
in zijn wezen.


2   Het kan ons niet verschrikken,
al wat van buiten woelt,
wanneer men maar van binnen
de schoonste ruste voelt:
die schoonste rust van binnen
kan 't verwinnen.


3   Als Jezus zich in 't harte
te ruste heeft gezet,
laat eens een onweer komen,
dat deze rust belet:
al 't kwaad versmelt in vrezen
voor zijn wezen.


4   O mensen, woudt gij leren,
waarin uw heil bestaat?
't Is hierin, dat gij weelde
en aardse rijkdom haat,
en dat gij tracht te winnen
rust van binnen.

alruisen_a4

---

Uit Fl. van Duyse, p. 120vv over Het daget uit den oosten

illustratie

 


1.
 
‘Het daghet uyt den Oosten,
 
het licht schijnt overal,
 
hoe weynich weet de liefste
 
waer dat ick heenen sal,
 
hoe weynich weet de liefste, ia de, enz.
 
2.
 
‘Waren't al mijn vrinden,
 
dat mijn vyanden syn,
 
ick voerden u uyt de lande
 
mijn troost, myn minnekyn,’ enz.
 
3.
 
- ‘Warwaerts wout ghy mijn voeren
 
stout ruyter wel gemoet?
 
al onder de lindeboom groene
 
mijn troost, myn waerde goet,’ enz.
 
4.
 
‘Ick legg' in mijn liefs armen,
 
met grooter eerwaerdicheyt:
 
ick legg' in mijn liefs armen
 
stout ruyter wel gemoet,’ enz.
 
5.
 
- ‘Leght ghy in u liefs armen,
 
bylo, dat is niet waer:
 
gaet onder de linde groene
 
verslagen so leyt hy daer,’ enz.
 
6.
 
Het meysjen nam haer mantel,
 
en sy ging eenen gangh,
 
al onder de linde groene
 
daer sy hem verslagen vant, enz.
 
7.
 
‘Och legdy hier verslagen,
 
versmoort al in u bloedt:
 
dit heeft gedaen u roemen,
 
en uwe hooghe moet, enz.
 
8.
 
‘Och legdy hier verslagen,
 
die my te troosten plach?
 
wat hebdy my na gelaten,
 
soo meenigen droeven dach,’ enz.
 
9.
 
Het meysjen keerden haer omme
 
en sy ging eenen gangh,
 
al voor haer vaders poorte,
 
die zyder ontsloten vant, enz.
 
10.
 
‘En is hier niemant inne,
 
noch heer of edelman:
 
die my nu dese dooden,
 
ter aerden helpen kan,’ enz.
 
11.
 
De heeren swegen stille
 
sy gaven geen geluyt,
 
het meysjen keerden haer omme,
 
sy ging al weenend uyt, enz.
 
12.
 
Met haren geelen hayren
 
dat syder 't bloedt of vreef,
 
met haer sneewitser handen,
 
dat sy sijn wonden verbondt, enz.
 
13.
 
Met sijne blancke swaerde,
 
dat syder dat grafjen groef,
 
met haren blancken armen,
 
dat zy hem ter aerden droeg, enz.
 
14.
 
Met haren blancken handen
 
dat zijder het belletjen klonck,
 
met hare heldere keele,
 
dat sy de vigilie zongh, enz.
 
15.
 
‘Nu wil ick my begeven,
 
in een kleyn kloosterkijn:
 
en dragen de swarte wylen,
 
ter eeren de liefste mijn.
 
En dragen swarte wylen, swarte wylen.’