Gezang 198 (met oorspronkelijke melodie)
Een gedicht van Guillaume van der Graft (ps.
Willem Barnard), van melodie voorzien door Wim ter Burg.
Het gedicht stamt uit 1957 (aldus Barnard in het Compendium). Het droeg toen
als titel: Hoog aan de tijd. De melodie hieronder is niet
de melodie die in het Liedboek voor de kerken staat bij dit
lied/gedicht. Dat is een melodie van Jan Boeke. In het compendium biecht die
op dat hij steeds weer verbaasd is dat mensen zijn melodie als 'geldig'
ervaren. Hij zelf klaarblijkelijk niet.
Ik vond de melodie
van Wim ter Burg terug toen ik oude knipsels aan het opruimen was:
het Paasnummer van Hervormd Nederland (5 april 1958). Barnard was
zeer content met Ter Burg's melodificatie en verwijst in zijn bijdrage in
genoemd Compendium ook naar die melodie. De vier strofen vallen
uiteen in twee mentale bewegingen, waarin het beeld van de hof
domineert: het Aards
paradijs, habitat van 'ha-Adam' en de graftuin, waar de
tweede Adam (de Hovenier) Maria Magdalena
groet: de Man van Pasen en zijn Pinksterbruid. Johannes 20 dus. Dit gedicht loopt uit op
een slotzin, een 5de regel die 'de kluisters breekt'. Transcendentie,
bevrijding, uittoch ook qua vorm (vergelijk Clément Marot in zijn
Rondeau parfait). Pasen wordt
Pinksteren.
Eenstemmig zingen (cantorij) met instrumentale begeleiding. De beide Willems wisten wel wat ze deden...
[1] De mond der aarde spreekt
de naam des
levens uit,
de zoon der toekomst breekt
de kluisters van de tijd,
[2]de dag die was verwacht
eeuwen en eeuwen her
breekt aan en uit de
nacht
verrijst de morgenster,
[3] het licht straalt uit de grond,
Christus is opgestaan,
de adem
van zijn mond
spreekt ons met leven aan,
[4]de duisternis verbleekt,
het is hoog aan de tijd,
de Man van Pasen steekt
zijn beide handen uit
--
Hij groet zijn Pinksterbruid.