Christ lag in Todes Banden is een paaslied dat Luther in zijn eerste bundel gezangen van 1524 publiceerde, zich baserend op de tekst en melodie van de elfde-eeuwse sequens Victimae Paschali laudes. Bach gebruikt de tekst van Luthers lied, de volle zeven coupletten - alle eindigend op Halleluja voor een van zijn mooiste cantates: BWV 4.
Hier de tekst / daaronder een uitgebreide analyse en toelichting, want de betekenis en beeldspraak is voor ons, laatkomers in de kerkgeschiedenis, vaak duister...
De zetting hieronder is van Hans Leo Hassler. Let op: als er in oude muziek halve noten staan (incl in het voorteken), dan betekent dat nìet dat u traag moet zingen...
1 Die
in de dood gebonden lag
om ons en onze zonden,
is opgestaan met groot
gezag:
Christus heeft overwonnen!
Hij bracht ons het leven weer,
laat ons nu loven God en Heer
en zingen: halleluja!
Halleluja!
2 Geen die de dood bedwingen kon,
geen enkel mens op aarde;
dat kwam
doordat wij man voor man
verstrikt in zonden waren.
Zo kreeg hij ons
in zijn macht
en heeft ons in zijn rijk gebracht
en hield ons daar
gevangen.
Halleluja!
3 Toen heeft Gods Zoon ons hulp verschaft.
Hij, als een mens gekomen,
wees zonde en verzoeking af
en heeft de
dood ontnomen
al zijn rechtsmacht en geweld;
hij moest de sleutels van
de hel
in Christus' handen laten.
Halleluja!
4 Het was een
strijd sinds lang voorzegd,
die dood en leven streden.
Nu is, Godlof,
het pleit beslecht:
Christus is onze vrede.
Hij die onze bondgenoot
geworden is, heeft in zijn dood
de dood voor ons verslagen.
Halleluja!
5 Ziet nu die 't ware Paaslam is,
waarvan wij moeten leven,
die
aan het kruis in duisternis
zichzelf heeft prijsgegeven.
Zijn bloed is
aan onze deur;
niet langer oefent zijn terreur
de dood, die
mensenmoorder.
Halleluja!
6 Laat ons dan vieren 't hoge feest
dat Christus heeft gegeven,
verheugd van hart en blij van geest,
Hij
immers is ons leven.
Hij is onze zon, ons licht,
op Hem is ons bestaan
gericht,
't is dag voor ons geworden.
Halleluja!
7 Dit is het
maal, hebt Gij gezegd,
der ongezuurde broden.
Wij doen het oude
zuurdeeg weg,
gelijk Gij hebt geboden.
Gij zelf wilt tot lafenis
en
spijze ons zijn, o Heer, dat is
genoeg voor dood en leven.
Halleluja!
Christ lag in Todesbanden is een paaslied dat Luther in zijn eerste bundel gezangen van 1524 reeds publiceerde. En net als veel van zijn andere liederen is het geen originele schepping, maar een bewerking van traditioneel liedgoed, dat door de loop der eeuwen was beproefd en goed bevonden. Met dit lied bewerkt (en vernieuwt) Luther de tekst en de melodie van de elfde-eeuwse Paas-sequens Victimae Paschali laudes. (daarover later meer) En als Bach in zijn cantate alle 7 coupletten van dit lied van muziek voorziet, dan is steeds de melodie volledig aanwezig. Onder de afbeelding van de eerste druk van dit lied, vindt u een vierstemmige uitvoering van het eerste couplet.
Het lied hebt u al gehoord. Zowel inhoudelijk als melodisch is er verwantschap met het begin van de Gregoriaanse Paassequens Victimae Paschale laudes. In het muziekfragment hieronder hoort u het begin van die sequens en de eerste twee regels van lied. U hoort en ziet de melodische verwantschap… Oh ja: Een sequens is een soort ritmisch proza dat op de grote feestdagen gezongen werd na afloop van het Alleluia (of in plaats van het laatste Alleluia), d.w.z. als een feestelijke jubelende overgang naar de evangelielezing van de zondag. Een populair gebruik in de kerk vanaf de 9de eeuw. Er zijn er duizenden geschreven. Gaandeweg werden ze steeds mooier en langer (echte gedichten bijv Mundis renovatio of Stabat mater), tot het concilie van Trente in haar uniformeringsdrift en controledrang deze praktijk (wildgroei noemde ze het) verbood. Slechts Vier sequensen werden behouden in het Romeinse missaal, waaronder deze.
Inderdaad: de tekst van veel Lutherse koralen komt gedateerd over. En in dit
Paaslied klinkt het zelfs af en toe primitief. Het gaat over Christus als Paaslam die
met de duivel in
een strijd op leven en dood gewikkeld is omdat de mens
door de zonde in diens macht is geraakt (vers 2 t/m
4). Die redding vindt dan plaats doordat Christus als Paaslam aan
het kruis wordt geslacht.
Het bloed van
dat lam – dat aan onze deur wordt gesmeerd ! – jaagt de dood weg (vers 5).
Waarna het lied ons oproept om het ware
paasfeest te vieren met het echte Paasbroden/koeken
(letterlijk = Paasvlaaien – Osterfladen)
waar dan geen oud, maar nieuw zuurdeeg inzit
(vers 6 en7), om te eindigen met een verwijzing naar de eucharistie (vers
7). Wat moeten we daar toch mee? Zo’n rariteit. Zouden we het niet beter
klasseren bij al die andere antieke spullen, die we van onze voorouders
hebben geërfd? Mooi, maar niet bruikbaar, niet meer bij de tijd…
U vermoedt het al : ik pleit daar niet voor. Er is namelijk meer aan de hand
in dit lied dan we denken en onder die krasse beelden gaat een geloofswereld
schuil waar we ook vandaag misschien nog wel een boodschap aan zouden kunnen
hebben. En zelfs los daarvan: De tekst verdient in elk geval ons respect,
want ze is het resultaat van een eeuwenlange poging van de kerk om de bijbel
in al z’n gelaagdheid te
lezen en er zin aan te geven, betekenis uit af te leiden. In Luthers lied
komt eigenlijk samen wat men bij die lang volgehouden lezing vernomen heeft.
Hij was – zoals gezegd – in dit lied geen origineel dichter, maar een
compilator (hij ‘brengt samen’) van de kerkelijke traditie van eeuwen.
Om dat te verstaan, moet je durven tijdreizen, terug in de tijd, héél ver
terug in de tijd. Ik neem u dus mee naar de oergebeurtenis in
de geschiedenis van de Joden: de uittocht uit Egypte (hun ‘paasfeest’,
Pesach) om dan in drie etappes weer te arriveren waarvandaan we vertrokken. Hebt
u daar geen zin in, dan kunt u ook verder springen naar de bespreking van de
tekst van de cantate (klik op deze link en u bent er), maar dat is wel
minder uitdagend en leerrijk:
U kent het verhaal ongetwijfeld. Negen plagen/slagen hebben de farao niet klein gekregen. Dan komt die vreselijke tiende plaag, een aanslag op het leven zelf : alle eerstgeborenen van het mannelijk geslacht moeten sterven. Een gruwelijk verhaal, het wordt vol huiver verteld in het bijbelboek over de ‘Uittocht’ (Exodus 12). De engel des doods, de verderver (Luther: Der Erwürger (vers 5) waart rond in Egypte, Magere hein maait met z’n zeis genadeloos het jonge leven af. Onderwijl bereiden de Hebreeuwse slaven zich in hun lemen hutten voor op de uittocht. Ze bakken koeken voor onderweg: ongezuurde broden (zonder gist) en ze slachten een lam. Dat is samen met het brood en de bittere kruiden tot op de dag van vandaag de kern van de Joodse Paasmaaltijd. Onderwijl wordt het verhaal verteld hoe het bloed van het lam op de deurposten wordt aangebracht om de verderver buiten de deur te houden. [Een apotropeïsch ritueel noemen godsdiensthistorici dat: kwaad-afwerend, bezwerend]. Staande eten ze, haastig, want men mag weg uit het Angstland der onderdrukking, de vrijheid, het leven tegemoet: Seideravond, Pesach. Oh ja, alles wat hierboven vetgedrukt is, komt terug in Luthers paaslied...
De hierboven geschetste liturgie werd in familiaal verband gevierd. En bij ontstentenis van familie kun je het ook doen met je vrienden. Dat is wat Jezus deed, de avond voordat hij gearresteerd werd: Dit Pesachmaal was zijn laatste Avondmaal. En doordat zijn volgelingen ook na zijn dood bleven samenkomen om te eten en tijdens de maaltijd (bij het breken van het brood, en het drinken van de wijn) aan Hem terugdachten, begon men gaandeweg steeds meer betekenisvolle verbanden te zien/leggen. De elementen van de maaltijd kregen zo een betekenis die ver uitging boven wat er tijdens die concrete Pesachmaaltijd is gedaan. Met name de hoofdelementen van de maaltijd, brood en wijn, gingen verwijzen naar de dood van Jezus: die dood kreeg de betekenis van een levensgave voor anderen (vandaar de verwijzing naar de eucharistie aan het eind van Luthers Paaslied).
Maar nog dramatischer was eigenlijk die andere symboliek: dat lam dat op Pesach geslacht werd en dat met zijn bloed het verderf, waaraan de mens is prijsgegeven opvangt en wegdraagt (Agnus dei…) Met dat lam werd Jezus – achteraf – ook vereenzelvigd (volgens het principe van de typologische schriftuitleg). De evangelist Johannes doet dat nog tamelijk subtiel: Hij laat Johannes de Doper meteen aan het begin van het evangelie Jezus aanduiden als ‘het lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt‘. En in zijn versie van het lijdensverhaal ordent hij het tijdsverloop zo dat Jezus sterft aan het kruis, exact op het uur dat in de tempel het Paaslam werd geslacht. U hebt ‘m al wel door, vermoed ik.
Het is de apostel Paulus die echter de kroon op het interpretatieve werk zet: Hij trekt de lijnen door en maakt de cirkel rond. Aan de christenen van Korinthe (hoofdstuk5, 6-8) schrijft hij onder verwijzing naar de ongezuurde Pesachbroden en het Pesachlam:
Tijd voor de laatste, derde etappe in onze tijdreis: in de liturgie voor de viering van het Paasfeest (de Hoogmis van Paasmorgen) komen al deze elementen samen. Het halleluja-vers laat daar geen misverstand over gaan. Waar gaat het om op het Paafeest ? Het antwoord is: Pascha nostrum immolatus est Christus: Ons Paaslam is geslacht, Christus, de lapidaire zin van de apostel Paulus waarmee hij het Joodse Pesach annexeert – ik zeg het zoals dat het is – door het te duiden als een voorloper (anti-type) van het christelijke Paasfeest. Dat hij is opgestaan is natuurlijk ook relevant, maar daarbij wil het feest niet blijven staan… Het gaat erom wat dat ‘voor ons’ betekent.
En als je dan verder kijkt, dan ontdek je al snel dat de hele Paasmis is opgebouwd rond deze typologie. Naast het Paaslam keren ook de ongezuurde broden terug (de matzes). De epistellezing van de Paaszondag is namelijk 1 Korinthe 5: 7-8: Over het Paaslam dat geslacht is, en dat wij het ‘oude zuurdeeg’ nu moeten wegdoen, en als nieuw moeten gaan leven. Maar dat is nog niet alles. Na het Halleluja-vers volgt immers de Paassequens: Victimae Paschali laudes: Laten wij, christenen lof offeren aan het Paaslam dat geofferd is. Het werkwoord ‘offeren (immolare) verbindt beide tekstdelen. En in uiterste betekenisdichtheid volgt dan bijna meteen de mededeling dat dit lam de schapen met God verzoent. En dan volgt die beroemde passage over de ‘wonderlijke strijd tussen leven en dood’, waarin Christus als overwinnaar tevoorschijn komt, omdat hij… sterft. Deze paradox is de inhoud van het centrale vers (couplet 4) van Luthers Paaslied: ‘Es war ein wunderbarer Krieg’. Daarover meer bij de bespreking van de cantate. En als klap op de vuurpijl: Wat wordt er gezongen als communielied ? Opnieuw de zinsdelen uit de epistellezing (1 Korinthe 5:7-8) over ons Paaslam dat geslacht is en dat wij als nieuw brood moeten eten/zijn: rein en zuiver. (heel toepasselijk nu bij de uitdeling van brood en wijn):
Het is duidelijk waar Luther de mosterd vandaan haalde. Hij had z’n leven
lang al genoten van de Paasvieringen. Hij had als knaap al ijverig
meegezongen als in de Duitse paasvieringen na de sequens Victimae
paschali laudes het volk in de kerk de Hallelujas overnam
door het lied Christ
ist erstanden (een ‘leis’) te zingen. Als Augustijner
monnik had hij vol ijver de Alleluia’s en versetten gebeden/gezongen. En
zingen kon hij ! Het hoeft dan ook niet te verbazen dat op het moment dat
hij de zich
hervormende misliturgie wil voorzien van nieuwe Duitse
liederen, dat hij voor Pasen z’n inspiratie zoekt in de Paasliturgie. Hij
kende die Gregoriaanse liturgie (melodieën en teksten) van binnen en van
buiten (uit het hoofd en by
heart). Als hij zich aan het schrijven (en zingen) zet, dan stroomt het
Paaslied van vandaag er bijna vanzelf uit: De inhoud en de zangwijze. Het is
gewoon een zeer kernachtige en in krachtige taal gegoten samenvatting van de
hele Paasliturgie, met als belangrijk verschil: het is niet alleen een vorm
van participeren in de liturgie, maar de inhoud ervan wordt ook uitgelegd en
verkondigd. In 1524 publiceert hij het lied, en in datzelfde jaar voorziet
de cantor van Torgau en Wittenberg, Johann Walter, het al van een 4 stemmige
polyfone zetting. Hij heeft enkel de melodie nog wat gestroomlijnd.
Een nieuw Paaslied was het, maar tegelijk vatte het dus samen wat de
gelovigen al eeuwen vertrouwd was. De melodie herkennen ze meteen (ah, dat
is Victimae..)
en de tekst expliciteert de inhoud van de liturgie in beeldende taal. Voor
ons moeilijk en vreemd, maar voor de kerkgangers van toen ‘gefundenes
Fressen’. En typisch voor Luther: Schrille contrasten, tegenstellingen en
plastische taal. Bij de bespreking van de cantate (hieronder) zal ik enkele
elementen ervan kort duiden. Het resultaat: Net als Nun
komm der heiden Heiland bij Kerst is gaan horen, Komm
Gott Schöpfer , Heiliger Geist bij Pinksteren, zo is Christ
lag in Todesbanden het Lutherse Paaslied nr. 1 geworden en
gebleven, zij het dat laatste enkel in theorie: het staat nog in de
gezangboeken maar wordt weinig gezongen, want… te ‘altmodisch’ qua tekst en
niet vrolijk genoeg qua melodie: de cirkel is rond.