LB2013, nr. 517) || LB1973, gezang 158 'Christus met eer gekroonde'
Onder de tekst een toelichting op het hoe/waarom van deze meng-vertaling. En achtergrond bij de schrijfster: Elisabeth Cruciger (= man's naam) van Meseritz (dat is zoals ze ook genoemd wordt, verwijzend naar de plaats waar ze van afkomstig is. Het lied stond al in het allereerste Lutherse gezangboekje uit 1524. Luther liked it... Als daarover meer wilt weten: lees de toelichting op mijn Lutherblog.
ELISABETH’S LIED | NEDERLANDSE VERTALING |
---|---|
1. Herr Christ, der
einig Gotts Sohn, Vaters in Ewigkeit, aus seinem Herzen entsprossen, gleich wie geschrieben steht, er ist der Morgensterne, sein Glänzen streckt er ferne vor andern Sternen klar; |
1 Christus,
uit God geboren vóór alle eeuwigheid komt ons als woord ter ore, verschijnt in onze tijd, een ster, die alle sterren te boven gaat, hen verre en glansrijk overstraalt |
2. für uns ein Mensch
geboren im letzten Teil der Zeit, daß wir nicht wärn verloren vor Gott in Ewigkeit, den Tod für uns zerbrochen, den Himmel aufgeschlossen, das Leben wiederbracht: |
2 Gij,
als een mens geboren, in ’t midden van de tijd. Geen mens gaat nog verloren voor God in eeuwigheid. De macht des doods gebroken, de hemelpoort gaat open, Gij brengt het leven weer. |
3. Laß uns in deiner
Liebe und Kenntnis nehmen zu, daß wir am Glauben bleiben, dir dienen im Geist so, daß wir hie mögen schmecken dein Süßigkeit im Herzen und dürsten stets nach dir. |
3 U
kennen doet ons bloeien, uw liefde doet ons goed. Laat ons vertrouwen groeien En schenk ons goede moed, Opdat wij hier reeds smaken hoe zoet en zaligmakend uw grote goedheid is. |
4. Du Schöpfer aller Dinge, du väterliche Kraft, regierst von End zu Ende kräftig aus eigner Macht; das Herz uns zu dir wende und kehr ab unsre Sinne, daß sie nicht irrn von dir. |
4 Gij,
Schepper aller dingen, Gij Vaderlijke kracht, Gij heerst alom op aarde geen grens kent uwe macht. Wil dan tot u bekeren Ons hart en zijn begeren, God die ons thuis verwacht. |
5. Ertöt uns durch dein Güte, erweck uns durch dein Gnad; den alten Menschen kränke, daß er neu’ leben mag, wol hie auf dieser Erden den Sinn und alls Begehren und Danken ha[b]n zu dir, |
5 Wij
sterven door uw
goedheid, die ons het leven geeft. De oude mens moet heengaan, de nieuwe Adam leeft, om reeds hier op de aarde van harte ziel en zinnen op U te richten, Heer. |
De Vertaling hierboven is gebaseerd op de vlotte vertaling van Sytze de Vries (Liedboek 2013, lied 517), maar daardoor ook meer Sytze en minder Elisabeth dan ik wenselijk vond. Ik heb ’t dus wat ‘brontekstgetrouwer’ gemaakt. Vers 4 is op regel 2 en 3 na van Ad den Besten (liedboek 1973, gezang 158).
Van groot belang voor dit lied is de structuur: de eerste 2 coupletten zijn één lange aanroep tot Christus. In vers begint dan het gebed (Laß uns). Vers 5 is ook een gebed, maar daar vond ik de vertaling van mr. De Vries wel geslaagd wat de eerste helft van het couplet betreft. Enkel het woordje ‘aan’ in regel 1 heb ik vervangen door ‘door’. Klinkt harder, maar is m.i. preciezer. Het beeld hierachter is immers dat van de ‘oude Adam die moet sterven’ om de nieuwe Mens in Christus te laten verrijzen (Romeinen 5). De drie laatste zinnen van dit couplet zijn lastig te vertalen. Ik heb hier de rijmdwang dan maar laten vallen en letterlijk vertaald binnen het metrum (dus u kunt het zingen). Ik heb daar ook het Duitse origineel hernomen. (Wol ipv und en in de laatste regel staat niet Gdancken, maar Dancken (in oud-Duits synoniem van Denken). Hieronder de editie van het lied (1528), waar de auteur vermeldt wordt als zijnde Elisabeth M....
Een van de eerste liederen uit de Reformatie is van een vrouw, Elisabeth Cruciger, een ex-kloosterzuster (Premonstratenzer klooster in Treptow (nu het Poolse Trzebiatów), regio: Pommern bij de Oostzee). Zij stamde uit een adellijke familie uit de regio Meseritz. We weten niet veel van haar (de mannelijke geschiedschrijving heeft veel vrouwelijke activiteit buiten beeld gehouden/gelaten). Op grond van dit lied kunnen we er echter zeker van zijn dat ze de kerkvaders kende, theologisch behoorlijk onderlegd was (zie toelichting op het lied). Door streekgenoot Johann Bugenhagen (lector bijbel in een nabijgelegen mannenklooster) zal ze in aanraking gekomen zijn met Luthers opvattingen, o.a. dat een vrouw niet gebonden is aan kloostergeloftes. In 1520/1521 verlaat ze het klooster en trekt naar Wittenberg, waar ze eerst een tijd inwoont bij de reeds genoemde Bugenhagen, die – hoewel zelf priester gewijd – inmiddels gehuwd is. De derde bron die ons iets over haar vertelt, is eveneens indirect. Via briefwisseling van Luther en latere uitgaven van de Tischreden ontdekken we dat ze bevriend was met Luthers vrouw, Katharina von Bora (logisch: ook een ex-non). Uit een van die brieven vernemen we dat beide vrouwen (Els en Käthe) geschenkjes uitwisselden. We stellen ons haar dus best voor als aanwezig bij bijeenkomsten, maaltijden, en feesten die in Luthers ‘headquarter’ (het voormalig augustijnerklooster) plaatsvonden. Ze ws daarin ook intellectueel geïnteresseerd en deed mee. Zo wordt ze als vraagsteller in één van de Tischreden vermeld (‘Wat moet je doen als je in een kerk bent en de priester verheft de hostie?’ (vraag gesteld in het Latijn). Luther antwoordt: Liebe Els, nim nur den pfaffen nicht vom altar, lessch auch die kertzen nicht aus!…‘, dat is : Lieve Els, laat die priester maar bij het altaar z’n ding doen, en doof ook de kaarsen niet uit. Veel meer is er op het niveau van de feiten helaas niet te halen.
bronvermeldingen vindt u op de reedsgenoemde blogpagina