| ... IV. 
		Nationale spannung : de Duitse evangelische gemeenten in bezet Antwerpen Er bestaan slechts weinig bronnen die een kijk bieden op de 
		meningsverschillen binnen de Duitse gemeenschap tijdens de Eerste 
		Wereldoorlog. Door een gelukkig toeval bleven echter wel de archieven 
		van de twee Duitse protestantse kerken bewaard. De debatten die zich 
		binnen de kerken afspeelden, kunnen wellicht als exemplarisch gelden 
		voor de verdeeldheid van de Duitse gemeenschap. Bij het uitbreken van de 
		oorlog vielen, zowel in de Duitse Evangelische Kerk van de Lange 
		Winkelstraat als in de meer orthodoxe Christuskirche in de Bexstraat, de 
		activiteiten volledig stil. De meeste gemeenteleden  moesten, samen 
		met de twee dominees, de stad verlaten. Beide kerken kwamen in een 
		verdacht daglicht te staan en werden meermaals onderzocht op spionnen 58 
		De Duitse militaire overheden moesten na hun intrede het Duitse 
		godsdienstig leven weer volledig Antwerpen bij de aanvang van de 
		bezetting op poten zetten.  Zo kwam op 15 november dominee Eichler 
		van de Lange Winkelstraat terug, op verzoek van de Kommandantur van de 
		vesting Antwerpen. In zijn kerk werden, in afwachting van de komst van 
		de aalmoezeniers, diensten gehouden voor de Duitse militairen. Na de 
		komst van Garnisonspfarrer Holstein en Gouvernementspfarrer Schowalter 
		einde november werden de militaire diensten verplaatst naar de 
		Christuskirche. Wat beide gemeenten gemeen hadden, was dat ze contacten 
		met de bezettende macht niet konden of wilden vermijden. Het herstel van 
		de Duitse kerken kon op de actieve steun van het Gouvernement-generaal 
		rekenen. In de ogen van vele Belgen moet deze verstrengeling reden 
		genoeg zijn geweest om beide gemeenten ervan te verdenken volledig de 
		Duitse kaart te trekken. Niet ten onrechte trouwens, zoals uit het 
		volgende blijkt.  Dominee Eichler van de Deutsche evangelische Gemeinde kon zich 
		sinds de aankomst van de aalmoezeniers volledig toespitsen op zijn 
		gemeenteleden die stilaan uit hun ballingsoorden naar de stad 
		terugkeerden. Ondanks de oorlogsomstandigheden bleef zijn gemeente met 
		volle overgave de Kaisergeburtstag vieren. Bij deze gelegenheid 
		waren de toplui van de Duitse besturen van Antwerpen aanwezig, wat 
		allesbehalve in de smaak viel van de Antwerpenaars. Bovendien werkte de 
		gemeente voluit mee aan het bezoek van von Bissing aan de Allgemeine 
		deutsche Schule in 1917. Het is dan ook niet verwonderlijk dat 
		Belgen en belgisch gesinnte Protestanten uit de kerk wegbleven. 
		Toch gingen slechts drie families over tot het formele uittreden uit de 
		kerk; velen stelden zich afwachtend op. Blijkbaar weigerde een gedeelte 
		van de gemeente zich in te schrijven in Eichlers Duits-nationale logica. 
		Het wegblijven van hen die zich niet in eerste instantie 
		Reichsdeutsche voelden, was voor Eichler de  
		rechtvaardigingsgrond om zich in zijn diensten eenduidig pro-Duits op te 
		stellen. Met instemming van de Kirchenvorstand werd besloten niet 
		langer te bidden voor Albert I, maar enkel voor de Duitse keizer en de 
		Duitse overwinning. Dominee Eichler werd door de Duitse besturen ook 
		ingeschakeld in de Flamenpolitik. Hij werd hierin echter niet 
		gevolgd door zijn gemeenteleden. In de Christuskirche was de situatie geheel anders. 
		Dominee Frick had na zijn vlucht dienst genomen in het 27ste 
		Infanterieregiment in Halberstadt. Vanaf 1 september 1914 werd hij 
		Garnisonspfarrer 
		van de vesting Luik en kon dientengevolge slechts zelden in Antwerpen 
		aanwezig zijn. De Kirchenvorstand kwam met dominee Holstein tot de 
		afspraak dat deze, naast zijn militaire taken, ook de zorg voor de 
		gemeente van de Christuskirche op zich zou nemen. Waar in de Lange 
		Winkelstraat de tegenstanders van de Duits-nationale opstelling de kerk 
		eenvoudigweg verlieten, kwam het in de raden van de Christuskirche tot 
		een lang aanslepend conflict. Vanaf het eerste oorlogsjaar werd de 
		gemeente verscheurd door meningsverschillen tussen Duits- en 
		Belgischgezinden. Hoewel het kerkbestuur, de Kirchenvorstand , zich 
		officieel neutraal opstelde, verborg het zijn Duits-nationale 
		sympathieën niet. Mensen die het niet eens waren met deze koers, namen
		. aus politischen Gründen . ontslag als lid van de 
		Kirchenvorstand . Ook vele gelovigen wensten niet langer in de kerk 
		gezien te worden. Van de 456 families die op 1 januari 1914 deel 
		uitmaakten van de gemeente, verbleven er op 31 mei 1915 274 in 
		Antwerpen. Hiervan betaalden slechts 103 families hun bijdrage, terwijl 
		30 à 40 families wegbleven om politieke redenen. Onder deze laatste 
		categorie treffen we belangrijke families van Duitse oorsprong aan zoals 
		Bracht, Bunge, Gerling, Kreglinger, Nieberding, Nottebohm en Osterrieth. 
		De meesten onder hen bezochten voortaan de nabijgelegen Belgische 
		Missiekerk. (deze zin behoeft correctie: zij 
		gingen mee in het initiatief van Oboussier om franstalige diensten te 
		houden in de buurkerk (nr. 13) onder leiding van ds. Kennedy Anet van de 
		Belgische Christelijke Zendingskerk. Na de oorlog vormde deze groep zich 
		om tot zelfstanding franstalige zendingskerk van Antwerpen. DW) 
		Wel zagen ze er uit loyaliteit op toe openlijke opschudding te 
		vermijden. Anderen bleven binnen de gemeente en drongen aan op een 
		voorzichtiger koers. Zo schreef Alfred Schuchard, vice-voorzitter van de
		Verwaltungsrat van de kerk aan de Kirchenvorstand dat er 
		een vergadering van de gemeenteleden moest gehouden worden over . die 
		nationale Frage. Schuchards opstelling was duidelijk : de 
		Christuskirche werd door de Belgische staat erkend en gesubsidieerd en 
		behoorde tot de Belgische synode. In zijn ogen was de gemeente geen 
		Duitse, maar een Duitstalige Belgische. In geen geval mochten de 
		vaderlandse gevoelens van de Belgische leden gekrenkt worden. De 
		Kirchenvorstand weigerde, gezien de oorlogstoestand, tot de 
		bijeenroeping van een Gemeindeversammlung over te gaan. De opstelling 
		van de Kirchenvorstand , die door Frick gedeeld werd, was bijzonder 
		dubbelzinnig. Hij wenste geen uitspraken te doen over . die nationale 
		Frage ., maar tegelijkertijd was het bijzonder duidelijk waar zijn 
		sympathie lag. Fundamenteel was hij het oneens met Schuchards stelling 
		dat de gemeente Belgisch was. Immers, ze werd gesticht en gefinancierd 
		door Duitsers en stond als Duitse gemeente bekend. De aansluiting bij de 
		Belgische synode was slechts een formaliteit die geen afbreuk deed aan 
		het Duitse karakter van de gemeente. Trouw aan Duitsland was zeker in 
		oorlogstijd vanzelfsprekend. Het aanhoudend verzet van de Verwaltungsrat van de kerk die uit twee 
		Belgischgezinde leden bestond, Schuchard en Davidis, tegen de 
		Duitsgezinde koers, dwong de Kirchenvorstand uiteindelijk toch op 31 mei 
		1918 een vergadering van de gemeenteleden bijeen te roepen. Politieke 
		tegenstellingen, met name de . Klippen des Nationalismus ., 
		hadden de gemeente in zulke diepe crisis gestort dat zulks niet langer 
		kon uitblijven. Immers door de moeilijkheden, was dominee Frick geneigd 
		in te gaan op een aanbod van de lutherse gemeente van Elberfeld om 
		aldaar dominee te worden. Het lijkt er sterk op dat Frick door te 
		dreigen Antwerpen te verlaten, de gemeente onder druk wenste te zetten 
		om definitief voor een pro-Duitse koers te kiezen. Directeur Gaster van 
		de Allgemeine deutsche Schule vertolkte de Duitsgezinde stroming in de 
		vergadering : dominee Frick moest blijven en Schuchards verzet tegen 
		Fricks houding werd resoluut van de hand gewezen. C. Davidis verdedigde, 
		als enige, Schuchards opstelling en werd dan ook in een 
		minderheidspositie gedwongen; alle overige leden stemden voor het behoud 
		van Frick als dominee en tegen de ideeën van Schuchard. Bovendien werd 
		Schuchard en Davidis een groot deel van hun mogelijkheden tot verzet 
		ontnomen. De vergadering besliste dat de Verwaltungsrat herkozen moest 
		worden. Indien de leden ervan, Schuchard en Davidis, hier niet op 
		ingingen, ging de bevoegdheid over op de -overwegend Duitsgezinde- 
		Kirchenvorstand .  Frick bleek onder deze omstandigheden bereid om te blijven. Hij 
		maakte van de minorisering van zijn tegenstanders gebruik om de gemeente 
		definitief op een Duitse koers te zetten. Hij pleitte voor een 
		vereniging met de gemeente van de Lange Winkelstraat en, belangrijker, 
		voor het verlaten van de Belgische synode en een aansluiting bij de 
		preussische Landeskirche . Dit voorstel werd door de vergadering op 
		scepsis onthaald. Met name vreesde men voor de financiële gevolgen. 
		Bovendien hoopte men na een Duitse zege het contact met hen die afstand 
		van de kerk genomen hadden, weer te herstellen. Gedurende de zomer bleef 
		dominee Frick tevergeefs pleiten voor de aansluiting bij de Pruissische 
		kerk om . den deutschen Charakter . van de gemeente te verzekeren 
		72 . Frick vreesde met name de minorisering van de Duitse kerken te 
		Antwerpen binnen de Belgische synode, aangezien de Brusselse Duitse 
		kerken op het punt stonden de Synode te verlaten en Luik waarschijnlijk 
		Duits bleef 73 . Bij . nationalpolitischen Gegensätzen . binnen 
		de gemeente, zou de Duitse meerderheid niet op steun van de Synode 
		kunnen rekenen. De . sehr geringe belgische Minorität . zou bij 
		een Duitse nederlaag wel eens de kerk voor zich kunnen opeisen. Beter 
		kon men nu, tijdens de oorlog, de gemeente veilig onder de hoede van de 
		preussische Landeskirche stellen. Een Duitse kerk binnen de Belgische 
		synode zou na de oorlog trouwens onmogelijk worden, aangezien de 
		Belgische regering nog slechts dominees met de Belgische nationaliteit 
		in de Synode zou aanvaarden. In een Vlaamse synode, waarvan in het kader 
		van de Flamenpolitik sprake was, had Frick evenmin een goed oog. 
		De aansluiting zou tenslotte definitief een einde maken aan de 
		dubbelzinnigheid waarin de gemeente verkeerde en aan de door de oorlog 
		onverdraaglijk geworden nationale tegenstellingen.  Voor het najaar van 1918 werden buiten een aantal verkennende 
		gesprekken, geen concrete stappen ondernomen. De ineenstorting van het 
		westelijk front bracht de hele discussie in een stroomversnelling. Op 7 
		oktober 1918 werd een vergadering van de gemeenteleden bijeengeroepen, 
		waar iedereen, behalve de Belgisch gezinde C. Davidis, het eens werd dat 
		nu haast moest gemaakt worden met de unificatie en de aansluiting bij de 
		preussische Landeskirche 74 . Over de eenmaking van beide Duitse 
		gemeenten bestond een princiepsakkoord, maar de doorvoering ervan 
		stootte nog op praktische bezwaren. Over de Angliederung bij de 
		Landeskirche werd overleg gepleegd met de Duitse overheden in Brussel, 
		die positief stonden tegenover het plan. Men legde daarbij sterk de 
		nadruk op de strategische rol die de kerk kon spelen in het naoorlogse 
		Antwerpen als eine stille ebenso starke Förderin und Hüterin 
		deutschen Erbes und deutschen Wesens 75 . Bedoeling was dat op de 
		gemeentevergadering van 29 oktober 1918 het besluit tot Anschluss 
		genomen zou worden. Op die vergadering bleek het echter onmogelijk nog 
		geldige besluiten te nemen, aangezien het gros van de leden, samen met 
		de terugtrekkende Duitse troepen, de stad reeds verlaten had 76 . De 
		Kirchenvorstand restte niets meer dan de Verwaltungschef für Flandern te 
		vragen een som in Berlijn te deponeren om na de oorlog het 
		Duitsevangelisch leven te Antwerpen van nul weer op te bouwen.   ... |