










 |
uit: A. de Raaf, Bewaar het pand, een eeuw
protestantse kerk aan de Bexstraat te Antwerpen (Antwerpen,
1993)
Gereformeerde pers in Nederland tegen de BCZK
Niet
alleen in Antwerpen vindt Ds. EGGENSTEIN tegenwerking van de gereformeerden. Ook
in de kerkelijke pers in Nederland leest hij hoe zijn kerk wordt aangevallen.
Ds. J. HULSEBOS (predikant van de B-kerk te Vlissingen van 1889-1904) vermaant,
in de door hem geredigeerde kerkbode, de Zendingskerk te Antwerpen zich te
bekeren en zich te houden aan de gereformeerde geloofsbelijdenis. Hij belooft de
kerk van Antwerpen "op die konditie de hernieuwing van de band met de
Gereformeerde Kerken in Nederland". Aldus het rapport van Ds. EGGENSTEIN over
het 4e kwartaal (december) 1897, waarin hij op het artikel van Ds. HULSEBOS
reageert met te zeggen grote behoefte te hebben om hierop in te gaan, maar dat
hem dit, tot zijn grote spijt, is ontraden. In zijn volgend rapport over het 1e
kwartaal van 1898 wijst Ds. EGGENSTEIN op een artikel van Dr. A.KUYPER in het in
Nederland verschijnende gereformeerde blad de Heraut van 9 januari 1898
(no. 1046), waarin deze de basis en de organisatie van de BCZK aanvalt. "Wij
zouden niet gereformeerd genoeg zijn", aldus Ds. EGGENSTEIN. Dit artikel
konstateert in de eerste plaats dankbaar, dat na Brussel ook "broeders" in
Antwerpen zich opgemaakt hebben, "om een meer geordend kerkelijk leven in te
richten". Het blad doet een dringend beroep op de gereformeerde lezers om de in
ontwikkeling zijnde gereformeerde kerken in Antwerpen en Brussel financieel te
steunen. Het vervolgt dan:
Abraham Kuyper, de Heraut
n° 1046, 9/1/1898
"Het heeft ons verblijd, dat er dan eindelijk toch weer enig
teken van leven in dat oude België kwam en niet minder heeft het
ons verheugd, dat de kerken terstond bereid waren de broeders in
België bij hun nobel pogen te steunen.
Kies stond de
kwestie. Dat geven we voetstoots toe.
Reeds lang toch,
eer het Gereformeerde leven weer begon te ritselen, was er in de
loop van deze eeuw in België geëvangeliseerd, en had deze
evangelisatie tot meer dan één kerkformatie geleid.
Koning Willem de
Eerste gaf hier de stoot toe, door ten behoeve van Protestantse
families en ambtenaren, die toentertijd uit Nederland zuidwaarts
togen, zekere eredienst in te richten, en later is, deels uit
Engeland, deels uit Nederland geld en missionaire hulp naar
België gegaan, om onder de Vlamingen te evangeliseren. De
staatskerk was van de eerste, de vrije kerk van de tweede actie
het uitvloeisel; en beide pogingen hebben aanspraak op
waardering. Ook waar men zich om des beginsels wille niet
duurzaam thuis kan vinden in de bedding waardoor deze
evangelisatiestroom zich voortbeweegt, komt het toch in niemand
op, de goede bedoeling die het pogen dezer evangeliserende
broeders bestuurde, niet op zijn volle rechte prijs te schatten.
Alleen maar, deze
broeders hadden niet slechts gevangeliseerd, maar waren ook tot
kerkformatie gekomen, en deze kerkformatie hadden ze tot stand
gebracht op een wijze die in flagrante strijd was met al hetgeen
de Guydo de Bray's, de Datheen's, de Moded's en zovelen meer,
als de enig goede beginselen voor zulk optreden beleden hadden.
Hadden ze dit nu
gedaan, na uit Gods Woord te hebben aangetoond, dat Guydo de
Bray e.a. zich vergist hadden, zo ware hun zaak recht geweest.
Gods Woord toch gaat bovenal.
Maar juist dat
deden ze niet. Ze dachten zelfs niet aan het oude gereformeerde
leven dat eens in België gebloeid had. Ze namen van de
Belijdenisschriften schier geen notie. Ze gingen ganselijk
eigendunkelijk te werk. Men kwam zo dus vanzelf in de Vrije
kerken tot een methodistisch kollegialisme, waarbij de Synodale
reglementen der Haagse Synode ten onzent nog heilig zijn. Ja,
meer nog. Niet alleen dat men zo buiten alle beginsel om te werk
ging, maar zacht gemaand, om van lieverleden betere paden op te
zoeken, is dit verzoek afgeslagen. Enerzijds omdat men niet
gereformeerd zijn wilde. Anderzijds overmits men geldelijk te
afhankelijk, met name van Engeland was.
Het is dan ook uit
die stand van zaken dat tenslotte het initiatief voortkwam om
kerkelijk zijn leven weer zuiverder te formuleren. Zo was het te
Brussel. Zo ook was het te Antwerpen. Ook al deed het pijn,
bevriende broeders leed te moeten doen, men kon, men mocht niet
anders. (...)
Het zijn geen
nieuwe kerken die gesticht worden.
Het zijn de aloude
kerken van Brussel en Antwerpen die weer opdoemden."
Ds. EGGENSTEIN schuwt een
polemiek niet. Hij klimt in de pen voor een weerwoord. Dat wordt opgenomen in de
Heraut van 6 februari 1898 (nr.1050). Hij schrijft dan: [klik
hier voor een moeilijk leesbare, maar toch scan van de bewuste pagina]
"Vooraf zij u verzekerd dat, al mogen wij het betreuren dat men,
bij het reeds bestaan van twee evangelische kerken in een land,
waar het protestantisme een zeer geringe minderheid is, een
derde gemeenschap gaat formeren, wij zulks echter volstrekt niet
min kies vinden, indien nu eenmaal de organisatie boven de
evangelisatie wordt gesteld. Maar dat men zo goed als al de
leden der Zendingskerk te Antwerpen telkens opnieuw, per
postkaart uitnodigt tot bijwoning van godsdienstoefeningen, door
daartoe uit Nederland overgekomen predikanten, op uren die
ongeveer dezelfde zijn als die der Zendingsgemeente, en in een
lokaal in de onmiddellijke nabijheid van haar kerkgebouw en de
uitgenodigden verzoekt 'zoveel mogelijk vrienden en kennissen
mede te brengen'; zie, dat achten wij iets, waarvan de kiesheid
zeer betwijfelbaar is. (...)
Door u wordt gezegd: 'Zij
dachten zelfs niet aan het oude gereformeerde leven, dat in
België gebloeid had. Ze namen van de Belijdenisschriften schier
geen notitie'. Toch wel enigszins dachten wij er aan, want reeds
in art.2 onzer Constitutie luidt het: 'Overtuigd...., neemt de
Belg.Christ.Zendingskerk de oude Belgische Geloofsbelijdenis aan
als uitdrukking in de hoofdpunten van haar geloof. Zij verblijdt
zich dit heerlijk gedenkteken van het geloof onzer vaderen weder
op te richten, en aldus haar werk aan de Kerkhervorming der
XVIde eeuw vast te knopen'."
En wijzende op de reactie
vanuit Nederland, merkt Ds. EGGENSTEIN verder op:
"En wat onze zusterkerken en de evangelische genootschappen in
Engeland betreft, zij hebben ons de rechterhand der gemeenschap
gegeven en ons geldelijk ondersteund, op voorwaarde alleenlijk
dat wij de evangelisatie van België zouden behartigen, hetwelk
wij ook benaarstigd hebben te doen. In onze kerkelijke
organisatie hebben zij ons vrijgelaten. Zachte maningen tot
verandering daarvan zijn alleen uit Nederland tot ons gekomen."
Met dit weerwoord is het
verschil van opvatting niet van de baan. Er volgt nog reaktie op reaktie. Deze
gaan deels over het al-dan-niet-gereformeerd-genoeg-zijn van de BCZK, deels over
de ondernomen pogingen om te komen tot de instituering van een Gereformeerde
kerk in Antwerpen en de daartoe gebruikte (propaganda)middelen. Uit volgende
aanhalingen blijkt dat de schrijvers, zoals in zo veel polemieken, geen stap tot
elkaar komen.
De redactie van de Heraut
antwoordt Ds. EGGENSTEIN onmiddellijk in dezelfde editie:
"Minstens even sterk als br. EGGENSTEIN betreuren wij deze loop
der zaken. We zijn overtuigd, dat hij zelf onder de predikanten
behoort, die nog het sterkst voor het gereformeerde element
opkwamen. Maar zelf zal hij moeten toegeven, dat men thans zeer
beslist de methodistische kant uitdrijft, en dat het verschil
tussen gereformeerd en methodistisch te principieel is, om door
wie aan de Confessie vasthoudt, over het hoofd te worden
gezien."
Vervolgens schrijft de
Heraut van 20 februari 1898 (nr.1052):
"Van harte hopen wij, dat
het er nog eens toe komen mag, dat de Belgische Zendingskerk
toont, een voortzetting te willen zijn van de gereformeerde
kerken in Zuid-Nederland in het laatst der zestiende eeuw.
Dan werd de band met de gereformeerde kerken in ons vaderland
spoedig gelegd.
Maar het schijnt, dat het
nog ver daarvan af is. (...) Van een voorbereiding tot
verandering van de organisatie der Zendingskerk vernamen wij
niets. En toch is deze zo noodzakelijk!".
In de Heraut van 27
februari 1898 (nr.1053) reageert Ds. EGGENSTEIN:
"Wat het propaganda maken
aangaat, 't is niet slechts natuurlijk, maar plicht, indien men
een eigen en vaste overtuiging heeft. Alleenlijk blijve het
propageren voor die overtuiging ondergeschikt aan het
evangeliseren, en worde het geen hoofdzaak. Doch wij gaven ons
bezwaar te kennen tegen de gevolgde wijze van propaganda maken
en noemden die van zeer betwijfelbare kiesheid. Terwijl toch te
Antwerpen niet slechts de Zendingskerk, maar ook de meer
methodistische evangelisatie in de Handelstraat en insgelijks
het Leger des Heils zich tot de wereld wenden, om uit haar
zielen tot Christus te brengen, zoeken de 'Antwerpse broederen'
bij voorkeur, zo niet uitsluitend, te werken onder de roomsen en
protestanten, welke door anderer arbeid reeds aanvankelijk tot
kennis der waarheid zijn gekomen. De wereld noemt dit: onder
eens andermans duiven schieten; de Heilige Schrift heet zulks:
op eens anders fondement bouwen (Rom.15 : 20)."
In de Heraut van 17
april 1898 volgt nog een "verdediging" van enkele initiatiefnemers tot de
instituering van een gereformeerde kerk in Antwerpen (J. MULDER, H. ROOZE en W.
ROOZE). Aan het slot daarvan zeggen zij:
"Naar onze
bescheiden mening is dit juist een grote fout der hier bestaande
protestantse kerken, men heeft wel een oog voor de nood der
roomsen, doch schijnt niet te zien, dat er nog zo ontzettend
veel te doen is onder de hier woonachtige protestanten. Men
schat het zielental der hier wonende Hollandse en Vlaamse
protestanten op minstens zesduizend, terwijl er slechts 2 à 300
nog tamelijk geregeld ter kerk gaan."
De redaktie acht "hiermede
deze zaak dan ook genoegzaam toegelicht". En volgens haar is "hier geen gangbare
reden", waarom ze "hiermede dit punt van over de grenzen niet als afgedaan
zouden beschouwen". Daarmee is de diskussie gesloten. Ds. EGGENSTEIN krijgt geen
gelegenheid meer voor een nieuwe reaktie. Hij betreurt dat. In zijn volgend
kwartaalrapport schrijft hij: "K. (= Kuyper AdR) had in zijn blad uiteraard het
laatste woord. Ik had het publiek veel te vertellen.
|